Het zit erop

“Pff, wat ben ik hier klaar mee”, verzucht Niels. De wekkerradio op het nachtkastje geeft 03.21 weer. Daar liggen we, tussen de dozen. Starend naar het plafond. De lamp zwiept langzaam heen-en-weer; de tandenborstels wippen ritmisch in het bekertje op-en-neer. De veertig vierkante meter boven ons lijkt tot minibouwbedrijf te zijn omgedoopt. Er wordt gezaagd, getimmerd, geboord en geschuurd. Afgewisseld met een gil van blijdschap – “Wow, die schroef zit perfect!” zo stel ik me voor – en hard gevloek – “Kut, spijker in m’n duim”. Wat er precies gezegd en gedaan wordt, weet ik niet. Daarvoor staat de achtergrondmuziek te luid. Maar ik heb zo mijn vermoedens. Een megagroot prinsessenbed, zo een die ik vroeger altijd wilde. Of een enorm doolhof speciaal voor cavia’s (Sara zou het gelukkigste knaagdier ter wereld zijn). Een thuisbioscoop inclusief popcornsysteem. Of een glijbaan, zodat onze buurman op z’n gemakje naar beneden kan roetsjen. En dan ook een lift, bedenk ik me zo. Zodat-ie nooit meer boodschappen omhoog hoeft te tillen. Hoewel, ik heb ‘m nog nooit boodschappen zien doen. Eet die jongen eigenlijk wel? Hij ziet er wel altijd wat pips uit. Ook niet zo gek, als je in het holst van de nacht je slag slaat. Letterlijk. Wacht, ik dwaal af.

Hoe dan ook, het is een dolle bedoeling die één na laatste nacht. “Ik trek het niet meer”, kreunt Niels na een tijdje. “Ik ga erheen”. Woest trapt-ie de dekens van zich af en knipt het licht aan. Zijn krullen staan wild op z’n hoofd en enkele adertjes in zijn ogen zijn geknapt. Ik wil het eigenlijk niet; vertrouw onze buurman voor geen meter. Hij kijkt raar naar me. Of misschien kijkt-ie sowieso raar. Wazig. Alsof er een vliesje voor zijn ogen zit. Maar Niels staat erop. Op blote voeten beent-ie de trap op. Ik zit rechtop in bed. “Buurman, buurman!” roept Niels zacht door de brievenbus. Ondanks de spanning, moet ik hardop grinniken. Toch nog iemand die aan de buren denkt. Ik vraag me af of het nu nog uitmaakt. De muziek gaat uit. “Doe open, man”. “Nee, gek.” “Wie kan het zijn.” Paranoia stemmen boven me. Mijn hart klopt in mijn keel. “Buurman”, sist Niels nog een keer. Plots zwiept de deur open. “Kan het wat stiller, jongens?” Vraagt Niels.

Paranoia stemmen boven me. Mijn hart klopt in mijn keel…

Twee tellen later kruipt Niels weer naast me. “Nou, de ogen van die jongens rolden bijna uit hun hoofd”, zegt-ie terwijl hij de dekens over zich heentrekt. “Wordt vast een hennepkwekerij gebouwd”, mompelt hij erachteraan, alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. “Oja, hij deed open met een vet groot Rambo-mes die hij in het rond zwiepte,” mompelt Niels er nog achteraan terwijl hij zich omdraait. Ik zit nog steeds rechtop. Verbijsterd. Dan draai ik me ook maar om. Was ‘t maar een caviadoolhof, denk ik nog, voordat ik mijn ogen sluit.

Ja, het is me ‘t buurtje wel. “Woon je ook in Grou? Waar dan?” Vroeg een collega onlangs enthousiast. “Ah, dat ken je niet”, probeerde ik haar vraag te ontwijken. “Niet een al te beste buurt.” Maar wél een buurt die iedereen kent en toen ze erop aandrong, kon ik er niet meer onderuit. “Oh, daar… nouja, wel dicht bij centrum…”, waarna ze snel afdroop. Tja, op onze straat wordt er ‘s nachts even hard geleefd als overdag. Als je door de ramen van de blokwoningen tuurt, krijg je misschien een beetje een beeld van de ratjetoe aan mensen. Van een vensterbank die bijna bezwijkt onder ‘t gewicht van een kleine tropische jungle aan kleurige plasticbloemen tot onze buren links van ons, waar dikke, zwarte fluwelen gordijnen voor de ramen hangen. Hun huis heeft nog nooit een straal daglicht gezien. 

Toch bleken diezelfde buren extreme zonaanbidders te zijn. Bij het eerste zomerzonnetje schaften ze een enorm zwembad aan. “Wie doet dat nou”, zei ik hoofdschuddend, toen ik de buurman met emmertjes water zag slepen. Maar de zomerhitte hield aan en uiteindelijk was ik degene die verlangend naar het koele water staarde, terwijl ik puffend en kreunend in een tuinstoel hing. En de buren zelf? Die heb ik er de hele zomer één keer in zien plonsen. Op de dag dat ze ‘m kregen. Wetenschappers in het laboratorium hadden hun geluk niet op gekund als het zwembadwater in hun reageerbuisje had gezeten. Ik acht de kans groot dat ze een zeldzame algensoort of bacterie hadden ontdekt in het water. Waarschijnlijk kan er in de winter nog steeds een baantje getrokken worden op het zwembad. Op je schaatsen. 

Tja, in onze buurt wordt er ’s nachts net zo hard geleefd als overdag

Rechts van ons woont een jong stel dat onlangs besloot een jonge herder aan te schaffen. Een extra zielige, getraumatiseerde hond uit Griekenland. “Fuck alles en iedereen”, zie ik die hond wel eens denken. Wie geeft ‘m ongelijk als dag in dag uit in piepklein appartement opgesloten zit. Daarom bouwde het stel een enorm hekwerk om de tuin, zodat de blaffer niet kon ontsnappen. Bij de onthulling sprong de atletische Spartaan er meteen overheen. Het duurde minstens vijfenveertig minuten voordat-ie weer terecht was. Nu zit de hond weer binnen. Slechts zelden wordt hij uitgelaten.

Nee, dan buurvrouw Hondje. Onze achterbuurvrouw paradeert wel zes keer per dag met haar kleine keffer voorbij. De ene keer in sportoutfit, de andere keer in een kittig jurkje. Als het even kan een setje waarbij de tattoo op haar schouder goed zichtbaar is. Die hondenpootafdruk zit er tenslotte niet voor niets. Voorheen nam ze ook haar buggy mee, waar de oude, grijze Bauke in zat. Maar helaas werd Bauke ingehaald door de tijd en moet ze het nu doen met één rakker. “Wat leit jimme túntsje der moai by, hè”, roept ze als ze langs ons kleine lapje groen komt. Ik wordt altijd blij van buurvrouw Hondje.

Verderop woont nog een stel dat hun tuintje opgeofferd heeft aan hun huisdier. Het paradijs van een wit konijn, dat er vrolijk rondhipt. Het provisorische gaas heeft echter wel wat onderhoud nodig, ontdekten we laatst. Want plots hipte het konijn vrolijk voor ons raam langs. Niels zette de achtervolging in. Na enkele tevergeefse pogingen, vingen we het konijn. Samen brachten we het beestje terug. Daar aangekomen, bleken er meer konijntjes in het huis te wonen. Althans, die conclusie trokken Niels en ik na flink wat gespeculeer en een uitgebreide analyse. Terwijl we het konijn in de tuin zetten, zagen we onze buurvrouw plots wegschieten in een minuscule outfit. Buurman kwam verhit naar buiten rennen. In boxershort. Zijn krulletjes plakten tegen z’n hoofd. “Ah bedankt,” stamelde hij. Sindsdien fietst de buurman altijd extra snel voorbij. Of verbeeld ik me dat alleen?

Terwijl we het konijn in de tuin zetten, ontdekten we dat er nog meer konijntjes woonden

Ja, het was me ‘t buurtje wel. Misschien ga ik het ook wel missen. Dit was ons eerste plekje samen. Hier staken we ‘s avonds kaarsjes aan, kookten we de lekkerste recepten, keken we naar de sterren, lagen we samen onder een kleedje te luieren, hier ruzieden we en maakten we het weer goed. Ik ga het missen. Het kleine, het fijne. Dat Niels’ vrienden altijd binnenwaaiden en een pilsje uit de koelkast pakten. De avondjes muziek luisteren, zonder ons zorgen te maken over het volume. De luie zondagochtenden als we beide ons eigen ontbijtritueel uitvoerden. Thuiskomen na een lange dag werken.

Ik ga Grou missen. De wandelingetjes langs het kanaal. Ons vaste plekje bij het Zeilcentrum. De bootjes die op het Pikmeer dobberen. De hapjes en drankjes met mijn schoonbroer en zijn vriendin. De wapperende bruine zeilen van de skûtsjes in de verte op het water. De fietstochtjes langs uitgestrekte landerijen waar het vee in staat te grazen. Het zit erop! Tijd om een punt achter onze tijd in Grou te zetten. Up to the next!

Leave A Comment

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *