In het heetst van de strijd

“Nou, dan ga ik toch!” De gast voor ons kijkt verstoord op als Niels woest zijn stoel aanschuift. De poten krassen over de vloer. Voordat ik met mijn ogen kan knipperen, staat-ie al op straat; de klap van de deur weerklinkt. Daar zit ik. In mijn eentje in een restaurant in het zuiden van Peru. De serveerster komt aangerend: “¿Está todo bien?” “Si bien. Muy bien”, blaf ik iets te hard terug. Ietwat onbeholpen drentelt ze nog even rond mijn tafel, waarna ze afdruipt. Ik zie Niels de hoek om stampen. Drie tellen terug aten we nog de perfecte lamabiefstuk; nu prik ik verwoed in de laatste overgebleven worteltjes. “Nou, dikke doei dan”, mompel ik hardop. Ik besluit nog even te wachten met afrekenen. Nog even tijd rekken. Nog even treiteren. Gewoon omdat ik stiekem hoop dat Niels ongerust wordt. “Kinderachtig Elise”, zegt mijn hart. Maar mijn hoofd kookt. Na enige tijd gooi ik wat geld op tafel en sjok de stad in. Continue reading

Over ‘t kronkelende goud van het oerwoud

“Auw! Help, help me!” Niels maait wild met z’n armen om zich heen. Heel even moet ik grinniken als ik ‘m zo, vanaf een afstandje, door het moeras zie ploeteren. Hij probeert te rennen, maar telkens blijven zijn laarzen hangen. Alsof ik naar Chaplin als The Tramp kijk. Maar wacht, we zijn in de jungle. De echte jungle. Dit is serieus. Potverdikkeme, het is bloedserieus. In de paar seconden die daarop volgen zie ik Niels al versuft op de rug van onze één meter zevenenzestig lange guide meegevoerd worden. Niels schuimbekkend in de kano over de Amazone. Niels bibberend in een jeep scheurend door het stof. Niels hallucinerend en zwetend in een ziekenhuisbed met zijn hand in de mijne. Mijn betraande gezicht, zijn laatste woorden, mijn gesnik, zijn laatste ademstoot… In paniek banjer ik – het moet een dolle bedoeling geleken hebben – naar hem toe. Continue reading

Zonder avontuur geen vuur

Ik heb het overwogen. Ik heb erover nagedacht ermee te stoppen, echt waar. Gewoon de boel de boel te laten, er niet meer naar om te kijken, het hele rataplan te verwijderen. Uit de lucht ermee, laten gaan die website. Volgens Niels neem ik het ook allemaal veel te serieus. Ben ik veel te veel bezig met anderen, met mijn lezers, met jullie. En misschien heeft-ie ook wel gelijk. Maar potverdorie, ik heb die journalistiekopleiding toch niet voor niets afgerond? Ik ben toch niet voor niets in de bladenwereld gerold? Dit zou het toch zijn? Ik met mijn pen? Eén met mijn laptop? Ik bedoel, laten we eerlijk zijn, wat waren mijn opties? Urenlang bracht ik samen met heit door in de studeerkamer. Optellen, aftrekken, verhaaltjessommen, formules. Ik bakte er niets van. Economie vond ik doodvermoeiend. “Bijzonder zeg, heel abstract. Wat is het precies?” hoor ik mijn docent handvaardigheid nog zeggen over het portret van mijn klasgenoot. Ik sprak foutloot fonetisch Frans. Daar is het ook bij gebleven. Maatschappijleer was een ware uitputtingsslag. Sorry meneer Visser, dat ik tijdens uw schei- en natuurkundelessen spijbelde. Biologie misschien? Ehm, lees vooral door. Continue reading

Van A naar nog Beter?

Oh mem, it wie, it wie…” Ik bungel in een hangmat in de zon, met uitzicht op San Felipe de Nero. In het warme namiddaglicht lijken de parmantige koloniale gebouwen nog witter; de eindeloze rijen daken met terracotta dakpannen bijna goud. De kerkklok in de verte slaat vijf keer. 23.00 bij mijn ouders in Friesland. Ik zie nog net mijn moeders neus waar haar nieuwe bril op balanceert en mijn vaders kale hoofd – ‘t blijft lastig, dat FaceTimen. “Ik wit it net, it wie gewoan…” Ik zoek naar woorden, maar ik kan ze niet vinden. Ik heb mezelf in een web gespannen, zo voelt het. Alle woorden die ik vind, heb ik al eens gebruikt. De liefde voor Buenos Aires, het onbeschrijfelijke natuurgeweld van de cataratas, de magie rondom Cafayate, de wonderschone filmset van Cachi. En nu? Nu is het op. Misschien had ik iets voorzichtiger moeten zijn. Iets zorgvuldiger in mijn woordkeuze, nauwkeuriger in mijn taalgebruik. Misschien had ik niet meteen alles in de strijd moeten gooien; iets terughoudender moeten zijn. Want het beste moest nog komen, zo bleek later. Continue reading

We rijden over prairies, steeds op zoek naar avontuur

“Slak!” riep Niels. Ik keek ‘m glazig aan. “Ehm, geef me even. Zijn er wel dieren die beginnen met een -k?” Kat, krokodil, kanariepietje, kever. “Nee, ik weet het echt niet. Jij?” Niels zuchtte en wreef in z’n ogen. “Nee, ik kan het ook niet verzinnen.” Twee leeghoofden ergens in een piepklein houten hutje op een berg. Of eigenlijk: twee hoofden die bomvol zaten. Doodop zijn. Zo zwaar. Niet meer kunnen. Alsof we de voorgaande nachten doorgehaald hadden. Met een fles Nobel (als Niels het voor ‘t uitkiezen had). Of twee. Of vier. Slapen is het enige dat we konden. En het enige dat we niet konden. Midden in de nacht schrok ik wakker. “Rustig maar, er is niets aan de hand. Gewoon in door je neus, uit door je mond”, maan ik mezelf tot kalmte. Mijn neus en lippen tintelen, mijn hart raast. Ik probeer de golf van misselijkheid weg te slikken en grijp naar het flesje water op het nachtkastje. Mis. Laat dan ook maar. Naast me hoor ik Niels onrustig ademen. “Nou, lekker dan,” mompelde ik. “Daar zitten we dan, op nog geen drieduizend meter hoogte. Twee flutbackpackers op reis.” De volgende ochtend lieten we Tilcara noodgedwongen achter en reden we weer bergafwaarts door de wolken. Op zoek naar lucht. Naar zuurstof. Naar adem.  Continue reading