Zonder avontuur geen vuur

Ik heb het overwogen. Ik heb erover nagedacht ermee te stoppen, echt waar. Gewoon de boel de boel te laten, er niet meer naar om te kijken, het hele rataplan te verwijderen. Uit de lucht ermee, laten gaan die website. Volgens Niels neem ik het ook allemaal veel te serieus. Ben ik veel te veel bezig met anderen, met mijn lezers, met jullie. En misschien heeft-ie ook wel gelijk. Maar potverdorie, ik heb die journalistiekopleiding toch niet voor niets afgerond? Ik ben toch niet voor niets in de bladenwereld gerold? Dit zou het toch zijn? Ik met mijn pen? Eén met mijn laptop? Ik bedoel, laten we eerlijk zijn, wat waren mijn opties? Urenlang bracht ik samen met heit door in de studeerkamer. Optellen, aftrekken, verhaaltjessommen, formules. Ik bakte er niets van. Economie vond ik doodvermoeiend. “Bijzonder zeg, heel abstract. Wat is het precies?” hoor ik mijn docent handvaardigheid nog zeggen over het portret van mijn klasgenoot. Ik sprak foutloot fonetisch Frans. Daar is het ook bij gebleven. Maatschappijleer was een ware uitputtingsslag. Sorry meneer Visser, dat ik tijdens uw schei- en natuurkundelessen spijbelde. Biologie misschien? Ehm, lees vooral door.

De hagelwitte gebouwen en terracottadaken van Sucre

 

Schrijven, het was ’t enige dat ik kon. “Nou, da’s dan lekker makkelijk”, riep een klasgenootje tijdens een examenfeestje. Zo’n wonderkind, weet je wel, die alles kan. Talenknobbel én wiskundeknobbel. Zo iemand die een nieuw higgsdeeltje vindt of buitenaards leven ontdekt. Maar die ook prima de nieuwste Hollandse spelshow zou kunnen presenteren. Die een van de meest succesvolle psychologische zelfhulpboeken publiceert. Of een kledinglijn lanceert die binnen no-tim uitverkocht zou zijn. “Dan hoef je ook niet uren na te denken”, zei ze schouderophalend, terwijl ze aan haar Passoã Jus slurpte. Ach, ik snapte wel wat ze zei. Zelf zou ze eerst een jaar door Australië reizen (‘”vinden, weet je. Zien wat ik met mijn leven moet”). Iets wat ik ook wel wilde. Maar waarom zou ik? Ik had mijn roeping al gevonden, toch? Voor mij waren er geen wolken. Geen mist. Geen vragen. De weg lag daar, open en bloot. En ik ging. Mijn toekomst als schrijfster tegemoet. 

Dit zou het toch zijn? Ik met mijn pen? Eén met mijn laptop?

Maar wat als je maar één ding kunt? En wat als dat niet lukt? Of erger nog: wat moet je doen als het enige dat je kunt niet goed genoeg is? Ik heb altijd moeite gehad om op gang te komen. God, wat heb ik een ontzag voor die schrijvers die achter hun bureau kruipen en gaan. Die niet miepen over “inspiratie”, maar die vingers hebben die automatisch over het toetsenbord lijken te glijden. Moeiteloos. Soepel. Vloeiend. Ik ben wél zo’n mieper. Zo iemand die er tegenop kijkt te gaan zitten. Die moeite heeft haar laptop open te klappen. Die eerst vierentwintig filmpjes op YouTube bekijkt, een eeuwigheid door het Netflixaanbod scrollt zonder iets aan te klikken, zeshonderd kledingstukken in haar winkelwagentje gooit en ze vervolgens allemaal weer verwijdert en vier uur op zoek is naar nieuwe muziek op Spotify. Voor inspiratie, echt hoor! 

Een Boliviaanse verkoopster

 

Maar ik dacht dat het anders zou zijn zodra ik Zuid-Amerikaanse bodem raakte. Al die indrukken, al die geuren, al die kleuren, al die mooi- en lelijkheid. Man, het kon zomaar eens zo zijn dat ik niet eens meer toe zou komen aan reizen. Zoveel zou er zijn om over te schrijven!  Ik had niet gedacht ook maar enige moeite te hoeven doen. Maar het is niet waar. Het klopt niet. Het is niet allemaal alleen maar mooi en indrukwekkend. Reizen is niet eeuwig en altijd grotesk. Het is niet één lange, spannende, oneindige achtbaan. Het is niet zoals op Instagram. Reizen gaat niet alleen over rozen. 

Man het kon zomaar eens zijn dat ik niet meer toe zou komen aan reizen

De eerste maand trokken we door Argentinië en Zuid-Bolivia als volleerd reizigers. Mag ik dat zo zeggen? Ach ja, waarom niet. We rolden van het ene wonderlijke landschap in het andere, twee nachten hier, drie nachten daar, van de jungle naar de Andes, door de snikhete woestijn en ijskoude bergen. Er was heus wel eens een pijntje of een griepje. Niels zat misschien iets vaker op het toilet dan thuis en er waren hostels bij met bedden die al zo’n veertien jaar niet verschoond leken te zijn. Maar wat maakte het allemaal het uit. Het was allemaal zo mooi! Het was één groot avontuur!

Niels bezocht in style de dinosporen

 

Na de overweldigende zoutvlaktes arriveerden we in Sucre. Ons nieuwe thuis, ons staddie, ons stekkie. We huurden voor drie weken een Airbnb en voordat we het doorhadden werd alles ‘gewoon’. Vijf dagen per week volgden we Spaanse les, we hadden ons huisje, ons boompje waar we elke dag trouw onze vuilnis inhingen voor de vuilnisdienst en onze beestjes, eh, zwerfhonden rond ons appartement. Het was fijn. Het was rustig. Het was alledaags. Die eerste week verwonderden we ons over de hagelwitte panden met daken van terracotta die goud kleurden in de zon. Het zachte klimaat, de nonnen die glimlachend voorbij wandelden, dat straatje met de lieflijke kinderkopjes, het plein met wuivende palmen en de patio’s waar we in die drie weken zo’n drieënveertig verschillende taartjes geproefd hebben (team Tarta de Limón). 

En voordat we het doorhadden werd alles “gewoon”…

Maar na een tijdje zie je steeds vaker de hondenpoep op de kinkerkopjes en de bedelaars op iedere straathoek. Plots merk je hoe irritant die dagelijkse klim naar het appartement eigenlijk is en komt de quinoasoep je neus uit. Was Niels net weer van zijn hoofdpijn af, zat ik weer op de wc. Vitaminepillen, maagtabletten, antibiotica, hoesdrankjes, pijnstillers. Je kon je kont niet keren in ons appartement zonder te struikelen over de meest uiteenlopende Boliviaanse wondermiddeltjes. We konden niets anders doen dan ons overgeven aan de geboden van ons lijf. En dat lijf was er klaar mee. Dus bleven we ’thuis’. Maar ik miste het om samen op missie te gaan, om eropuit te trekken. Zonder avontuur geen vuur. Ik miste vuur. Wij misten vuur. En potverdikkeme, wat vlamde het als we er wél even op uittrokken.

Aan de start van Death Road

 

Dus besloten we door te reizen. Dat lijf had genoeg gejengeld, het hoofd wilde ook wat. Jungle, bergen, apen, condors, slangen. We waren hier toch zeker niet voor niets. Voor de dag ermee. Stof van die camera, stevige stappers aan, witte zonnebrandneuzen en de geur van Deet die ons achtervolgde. Wij zouden dit Noord-Boliviaanse appeltje wel eens even schillen. 

Maar plots wordt alles op scherp gezet als je jezelf even lijkt te verliezen. Ik werd eerst een beetje ziek (“Het zal de hoogte wel zijn, joh”). Toen nog een beetje meer (“Volgens mij heb ik een griepje te pakken”). En uiteindelijk kon ik niet meer op mijn benen staan (“Nu weet ik het niet meer, Niels”). Dus lag ik dag in dag uit in een kleine hostelkamer van €14 per nacht in La Paz met smoezelige gordijntjes, een toilet die niet doorspoelde, een gammel nachtkastje met een jaren 70 nachtlampje in hetzelfde patroontje als de gordijnen, onder een muffig dekbedovertrek met kleine muizengaten. Ik werd niet beter, het lukte niet. Uiteindelijk belandde ik in een kliniek voor onderzoek. “Esta jarra es para tu caca”, jubelde de zuster, terwijl ze een klein potje omhoog hield. “Kan jij niet gewoon even voor mij poepen?” grinnikte ik naar Niels. Het was zes dagen geleden sinds ik voor het laatst op de toilet had gezeten. Niels daarentegen had meer uren op de wc doorgebracht dan waar dan ook. “Of hebben we dan een emmer nodig?” Niels kon er niet om lachen. Even later kwam een andere zuster binnen met een koffertje waar ze een naald en enkele buisjes uit toverde. Bloed, naalden, dokters… Ik trok het dekbed tot aan mijn kin en keek de zuster bang aan. Man o man, wat ben ik een schijterd. Ondanks de verstopping poepte ik bijna in mijn broek van angst. Ik wilde het liefst janken als een baby, maar ik dwong mezelf een ‘grote meid’ te zijn. “Het is zo klaar, Elise. Echt.” En dat was het ook. In één keer raak. Ik had het godzijdank overleefd. Nog een plasje in het potje en klaar was Kees. Na enkele uren mocht ik naar de arts voor ‘het heugelijke nieuws’: “Your blood and the other results show you’re totally fine.” Ietwat beteuterd zakte ik in de stoel tegenover hem. Totally fine? Maar wat was er dan aan de hand? Was ik misschien dan toch een grote, jankende baby? “You’re muy cansado. You’re body can’t go on anymore.” Overmoeid. Kapot. Naar de klote. Dus tóch een flutbackpacker. Ik was verdrietig en teleurgesteld. Hoe kon dat lijf me nou in de steek laten. Alwéér? 

De kleuren van Tarabuco

 

“Nu zou je wel naar huis willen, of niet?” vroeg mijn zus. Maar er gebeurde iets anders. Er bloeide een onbedwingbare strijdlust in me op. Een niet te stillen honger naar méér. Een ontembaar verlangen naar vuur. Reizen gaat misschien niet altijd over rozen, maar is het vooral niet zo dat je die rozen pas ziet als je je prikt aan de doorns? Ik bedoel, het is dan misschien niet allemaal toppiejoppie, maar waren die pijntjes en griepjes, die hondenpoep, die quinoasoep, die honderduizenden bergbeklimmingen het niet meer dan waard? Of wacht eens, ze zijn het eigenlijk niet eens waard om over te zeuren. Niet als je dat vuur ervoor terugkrijgt. Als je samen de vlammen bedwingt. 

En potverdikkeme, wat vlamde het als we eropuit trokken, het avontuur aangingen

Zoals die keer dat we in Sucre enorme dinosporen bezochten en het noodweer toesloeg. De gitzwarte wolken leegden een lading enorme hagelstenen die neer kletterden op onze veiligheidshelmpjes, het stormde, flitste, donderde. Alsof de wereld ineenstortte, de lucht boven ons explodeerde, de oerknal opnieuw plaatsvond. Het had me niets verbaasd als er in die onheilspellende onweersbui een T-Rex voorbij had gegaloppeerd. Of die keer dat we afreisden naar Tarabuco in een kleine minivan volgepropt met Bolivianen. Slingerend door de bergen, met een chauffeur die de ene handvol coca na de andere in zijn mond propte. Elke zondag veranderen de straten van dit stoffige bergdorpje in een smeltkroes van geuren, kleuren en smaken. Honderden, nee misschien wel duizenden, kleedjes, truien, kettingen, mutsen, spreien, armbandjes en zoveel meer versieren de nauwe steegjes. “Boliviaanser wordt ‘t niet hè”, glimlachte Niels.

Of twee weken terug nog, toen we na twee maanden weer eens op de fiets stapten om Death Road te bedwingen. In de jaren 30 woedde er een oorlog tussen Bolivia en  Paraguay. De Bolivianen zetten Paraguayaanse krijgsgevangenen in voor de aanleg van een weg tussen La Paz en het Noorden. Midden in de woeste wildernis van de Amazone, over angstwekkend steile hellingen, slingerde de weg voort. Langs diepe afgronden, het grote zwarte niets, waar jaarlijks zo’n 300 mensen de dood vonden. Drieënhalve meter, veel breder is El Camino a los Yungas niet. Veel te smal voor vrachtwagens om elkaar te passeren – het was al spannend een andere fietser voorbij te fietsen – maar het moest. Er was geen andere optie. Deze weg, de gevaarlijkste ter wereld, was de enige. Inmiddels is er een alternatieve route, maar wij sprongen op onze mountainbikes en fietsten vanaf de met sneeuw bedekte bergtoppen naar beneden de jungle in over Death Road. Dwars door kleine watervallen, over hobbelige grindpaden die om de bergen kronkelden, door de mist die ons insloot, de wolken die opstegen uit de diepte naast ons, langs enorme palmen en condors die zweefden op de wind. “Look, this is where a bus crashed. 100 people dead”, vertelde onze gids terwijl-ie naar een kruis wees. Een van de honderden kruizen onderweg. Tachtig kilometer bergafwaarts. Van acht graden naar achtentwintig. Van de kale rotsen tot het weelderige oerwoud. Het enige dat we konden doen was remmen. Remmen tot je handen verkrampten. En opletten, soms een schietgebedje als je gevaarlijk over een zwerfstenen hotste of dicht langs het ravijn slingerde. Soms even slikken als je de controle leek te verliezen. Maar oh, wat was dit gaaf. Die snelheid, die adrenaline en die uitzichten… Doodop, maar springlevend. Weet je, een vuurzee is er misschien niet altijd, maar het vlammetje blijft heus branden. Altijd. 

Pittig pepertje? Iemand?

 

Eigenlijk zou deze véél te lange blog nu klaar moeten zijn, vind je niet? Eigenlijk zou dit de afsluiting moeten zijn. Toch zit me nog één ding dwars. Deze website, het schrijven, dat wat ik zou moeten kunnen. Het was niet mijn doel om, negen jaar later dan mijn klasgenootje, op reis te gaan om mezelf te vinden. Om te ontdekken wat ik met mijn leven moet. Toch ga je nadenken als je in een piepkleine hostelkamer ligt met niets anders dan telenovelas op de buis. Wat als ik het niet kan? Wat als ik het niet vind? Mijn baan? Mijn weg? “Je hebt nog even”, zei Niels, “om erover na te denken.” Dat was het ‘m nou juist toen ik in dat ziekenhuisbed lag en ik die angst voelde noodgedwongen naar huis te gaan. De angst om nu alweer te ‘moeten’, terwijl ik niet weet wat. Maar ik ben weer op de been. Dus goed, ik heb nog even. Toch weet ik dat ik tijdens deze reis het antwoord op mijn vragen niet ga vinden. Ik ga mezelf niet vinden in de bergen, op het strand, dwalend door een stad of in de woestijn. Ik weet niet wat ik moet en wat ik wil en wat ik kan. Misschien kies ik er wel voor om te werken om te leven. Werken om te reizen. Om te blijven verdwalen. Te blijven zoeken zonder te vinden. “Vluchtgedrag”, hoor ik jullie al denken. Misschien is dat zo. Maar word ik, ondanks het ongeluk, ergens ooit zo gelukkig als hier en nu? Vind ik dat vuur ook thuis? Ik hoop het. Echt. Want, heit en mem, ik kom heus wel weer naar Friesland. Dat beloof ik. Ik weet alleen nog niet hoe lang ik blijf.

3 Comments Zonder avontuur geen vuur

  1. mem Wikje november 21, 2018 at 9:51 pm

    hoi leave Elise (en Niels)
    Wat in prachtig ferhaal. Wat kinst in minske meinimme mei dyn reis. Net allinne troch Sud Amerika mar ek troch dyn libben. As ik dit lés dan fernim ik pas hoe stil it soms is yn us hûs. Al wiest hieltied in Grou, ik koe dy soms efkes sjen (appe en belje) no binne we soms oan it face timen. Mar dat is hiel oars. It gesprek flot en rint net hieltiid. Ik wol folle sizze mar ek sa graach heare hoe ’t my dy giet. Dy efkes oankrupe. En dan meist wer fjirder reizgje. No doch ik it mei dyn hiele moaie ferhalen. Sa bin ik der in bytsje by. dyn mem dy’t hierfolle fan dy hâld!

    Reply
  2. mem Wikje november 24, 2018 at 8:44 pm

    ik ben zeer onder de indruk! en wat…………kan ik wel wat. ja!! heel veel; veel meer dan je laat zien met je schrijven. zus zijn, vriendin zijn, dochter zijn van. schrijven, gezelligheid maken, zingen, ja ook dat kun je; lezen en daar met heit en met ons over praten; ja mem, ik heb 2 boeken uit. blij was ik met dat appje. dat is Elise. mijn jongste dochter. waar ik van houd, waar ik zo blij mee ben, die ik de reis toewens waar ze zo naar verlangt(de). maar die ik ook mis. even winkelen, steeds maar weer passen-passen, en niet kopen. om gek van te worden soms: maar ook echt Elise. Elise die ook een beetje kan zeuren. Maar ook de Elise die mij zo lief is. je schrijft in de laatste alinea, heit en mem ik kom terug. DAT IS JE GERADEN OOK

    Reply
  3. Wytske november 25, 2018 at 7:10 pm

    Waarom moet je weten wat je wilt met je leven? Go with the flow, waar gaat je energie naar toe?
    Het lijkt verdikke wel gewoon leven wat jullie doen, met alles erop en eraan ????. Goede tijden en slechte tijden. En wat die energie betreft, I’m still learning ????.
    Ik ben geen journalist, geen schrijver en toch schrijf ik blogs. Het gaat me heel gemakkelijk af…als er …. als ik iets meemaak …. soms is het een klein vuurtje en soms een waar kampvuur.
    Lievies….dikke tút.

    Reply

Leave A Comment

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *