Welkom in het paradijs

“¿Eres un gringo?” Een jongen bekijkt Niels’ blonde haar dat door de regen tegen zijn voorhoofd plakt en bestudeert zijn backpack. “Soy de los paises bajos”, antwoordt Niels aarzelend. De jongen kijkt ‘m vragend aan. ‘¿Holanda?’ probeert Niels nog eens. De jongen fronst zijn wenkbrauwen. Zijn ogen blijven leeg – geen blik van herkenning, geen idee waar in de wereld dat vreemde land zou moeten liggen. Hij haalt zijn schouders op en sjokt verder. Het rode basketbalshirt reikt tot zijn knieën; zijn losse veters slepen door de modder. Wat maakt het ook uit waar we vandaan komen. Wij hebben alles wat hij ooit misschien wel had, maar in zijn eigen land is verloren. Terwijl wij van de ene wonderschone bestemming naar de andere reizen, gewoon omdat we dat willen, omdat we naar nieuwe werelden verlangen, is hij op de vlucht.

Niet omdat hij wil, maar omdat hij moet, omdat hij verlangt naar een veilige plek. Ik kijk ‘m na tot-ie in de menigte verdwijnt. Als vanzelf bekruipt me een onbestemd gevoel. Ik grijp Niels’ hand en voel dat hij het ook voelt. ‘Kijk, daar is de grens.’ Zo snel als we kunnen, lopen we naar het gebouwtje met ‘Servicio de inmigración Colombia’. Het miezert zacht en de tentdoeken van Het Rode Kruis wapperen in de gure wind. Overal langs de weg drommen mensen bibberend bijeen. Een enkeling met een grote koffer, de meesten alleen met wat plastic tasjes. Een bal stuitert voor mijn voeten en ik paas ‘m terug naar een klein jongetje op sandalen en in korte broek. Het is niet meer dan 9 graden op de grens tussen Ecuador en Colombia. 

Bij de controlepost wordt ons vriendelijk verzocht onze tassen ‘daar’ even neer te zetten. “Daar?!” roept Niels ontzet. “Maar daar staan ze gewoon open en bloot, klaar om te grijpen! Dat doe ik niet, hoor.” Tien tellen discussiëren later sjokken we aarzelend het gebouwtje in. Zonder backpacks. Een dame had met handgebaren duidelijk gemaakt dat ze er wel even op zou passen. “No hay problema”. Zelf droeg ze niet meer dan een plastic tas met daarin wat verfrommelde kledingstukken en een trosje bananen. “Nou, die kan nog wel een backpack met fotocamera en drone gebruiken”, moppert Niels. “Ik vind dit maar niets.” Zodra we onze stempels hebben, snellen we terug naar onze backpacks. Beide staan ze er nog, verstopt achter de brede billen van onze beschermengel. Ze glimlacht terwijl ze aan de kant stapt. “Buen viaje!” roept ze ons na. 

We zeggen niet veel als we in de taxi naar het eerstvolgende Colombiaanse dorpje Ipiales reizen. Beide overvallen door de armoede en wanhoop van de honderden Venezolanen die aan de grens wachten. Hopend op een beter leven, op een beter bestaan in het land dat door al onze medeavonturiers het paradijs werd genoemd. Voor het eerst tijdens onze reis zijn we bang. Bang voor wat we zagen, bang om op een plek te zijn waar we niet horen, opgelaten, omdat wij binnen zes uur de oversteek van Ecuador naar Colombia maakten, terwijl zij er uren, dagen, maanden over doen. Gewoon omdat wij blank zijn en zij niet, wij een Europees paspoort hebben en zij niet, wij gewenst zijn, zij niet. En ondanks dat alles, blijven de vluchtelingen vriendelijk. Passen ze op onze spullen. Wensen ze ons een goede reis. Ik geloof dat het hoop is. Hoop dat hen op de been houdt. En ik gun hen zo het leven dat wij leiden. 

Beide staan ze er nog, verstopt achter de brede billen van onze beschermengel

“Nou, tot nu toe is Colombia alles wat we niet verwachtten”, verbreekt Niels de stilte. Aarzelend staan we voor ons hostel. ‘Royal Class’, staat er met grote letters op de gevel. Dat kan niet missen. We worden netjes naar onze habitacion gebracht. Op het bed een roodfluwelen deken en rode gordijntjes voor geblindeerde ramen. Er liggen nog net geen spannende speeltjes en rubbertjes op het nachtkastje. “Niet slecht”, knikt Niels goedkeurend. Hij heeft gelijk. We hebben het wel eens erger getroffen. Hostelkamers zonder ramen. Zonder wc-bril. Zonder kussens. Kamers met kakkerlakken. Stinkend naar zweet en plas. Met raadselachtige vlekken waar we ook maar geen nader onderzoek naar hebben gedaan. We ploffen neer op het bed en rollen meteen naar elkaar toe in een kuil. “Nou, da’s gezellig. Gelukkig is het hier ’s nachts koud.”

’s Avonds liggen we samen in de kuil. Op de televisie aan de muur volgen we het nieuwe avontuur van Peppa Pig en haar broertje George. “Goed voor ons Spaans, hè”, meent Niels. “Ja, absoluut”, beaam ik. “Maar je mag ook wel gewoon zeggen dat je ’t vet vindt.” Niels antwoord niet, hoort met niet meer, is opgeslokt door familie big die ditmaal een bezoek brengt aan dentiste Elefante. Beide een bakje instant noodles op schoot, want volgens de hosteleigenaar no es seguro en la noche. Een avondklok vanaf zeven uur, als de nacht langzaam over dit duistere grensstadje valt. Niet meer dan anderhalf uur later kruipen wij uit verveling maar onder ’t fluweel. Onze eerste nacht in Colombia. Ik woel, zucht, draai en keer. “Colombia, weten jullie dat wel zeker? Zouden jullie dat nou wel doen? Is het daar nu wel veilig?” Ik hoor ’t galmen op de achtergrond, de echo’s van thuis in de verte. Uiteindelijk val ik in een diepe, onrustige slaap. Een nieuw land, nieuw avontuur. Welkom in het paradijs.  

4 Comments Welkom in het paradijs

  1. Marten Oosterhof maart 29, 2019 at 1:20 pm

    En niet eens een gebakje omdat je broer/zwager jarig is????

    Reply
    1. Elise maart 30, 2019 at 4:31 pm

      Haha, we zijn inmiddels écht in het paradijs, Marten! Een cocktail in plaats van een gebakje, telt dat ook? Nog van harte met Martijn!

      Reply
  2. Wytske maart 31, 2019 at 10:32 am

    Tsja, dan voel je je onveilig en een lieve mevrouw die niks heeft past op jullie spulletje. Dat is toch fijn om te ervaren.
    Enne dat kinderprogramma moet ik misschien ook ff zien ????

    Reply
  3. wikje maart 31, 2019 at 3:28 pm

    volgens mij zijn jullie inmiddels gewend aan dit land. maar de omstandigheden zoals je beschrijft zullen nooit wennen vlgs mij.

    Reply

Leave A Comment

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *