Voorbij het kloppende hart

“En Ecuador, hoe was dat ook alweer?” Ik hoor het onszelf al afvragen als we, volgend jaar ergens, mijmerend in bed liggen – verlangend naar het grote avontuur. Ja natuurlijk, er waren de Galapagoseilanden. De onvergetelijke azuurblauwe oceaan, de zeeleeuwen, de schildpadden, leguanen, blue footed boobies, de felrode krabben, het hagelwitte strand, de lekkerste garnalen ooit. “Maar dat telt niet”, zullen we beide zeggen. Nee, de Galapagoseilanden tellen niet. Dat was een wereld op zich. Los van alles, van welke andere plek op deze aarde dan ook. Een unieke miniplaneet. Een stip op de kaart die nergens toebehoort. Wonderlijk. Zeldzaam. Maar wat was dan wel Ecuador? 

Fietsen door het oerwoud van Baños

 

“Ik weet het niet zo goed”, geeft Niels toe. We schommelen beide in een hangmat, turend naar de bergen in de verte. De bladeren van de palmbomen boven ons ritselen zacht. Een witte reiger laat zich meevoeren op de rug van een grazende koe. “Het is net alsof we er niet echt zijn geweest. Niet écht”, zegt Niels. We waren er, maar toch ook weer niet. We hebben het hart van het land niet horen kloppen. We hebben het niet echt gevoeld. Niet zoals we Argentinië, Bolivia en Peru voelden. We zijn er niet onderdeel van geweest, we zijn er niet één mee geworden. Ecuador voelt een beetje als een waas. Als een verlengstuk van de landen die we eerder bezochten. 

De wonderschone kleuren van Otavalo

 

“Wat een gemis”, hoor ik andere reizigers hoofdschuddend zeggen. Misschien hebben ze gelijk. Misschien hadden we er helemaal in moeten duiken. Misschien hadden we de tijd moeten nemen, ervoor moeten kiezen er echt te zijn. Maar het lukte niet. Of in ieder geval: het lukte niet helemaal. Niet zoals het in de andere landen was gelukt. Ken je het woord ‘reismoe’? Ja, ik weet het. Bij het woord moet ik stiekem ook een beetje zuchten. Zo’n term waar je niets mee kunt. Ondankbaar klinkt het. Verwend. Overdreven. En toch is het waar. Nu kan het best zo zijn dat het bij “echte” backpackers toeslaat na een jaar. Of na twee. Of wacht, drie misschien. Hoe dan ook, bij ons begon het aan het einde van 2018. Zo’n vier maanden nadat we alles achterlieten en besloten uit onze backpacks te gaan leven. Een backpack die elke dag een beetje zwaarder leek te worden. Elke stap leek een beetje vermoeiender. Elke maaltijd met aardappelen, rijst, vlees en drie plakjes tomaat een beetje saaier. Elke waterval een beetje minder indrukwekkend. Elke berg een beetje minder hoog. Elke lama of leguaan een beetje gewoner.

Cotapaxi in mist gehuld

 

Handwerken op de markt

 

Voor het eerst hadden we het over thuis. Over een volkoren boterham met vlokkenfeest. Over schone was die rook naar Zwitsal. Een kaasplankje met droge worst en toastjes brie. Over een avondje bankhangen met kaarsjes aan. Een dagje winkelen in de stad. Over pannenkoeken met spek en vrienden over de vloer. Voor het eerst fantaseerden we over na de reis. Over het huis waar we zouden gaan wonen. De poes die we misschien zouden nemen. Het werk dat we zouden doen. Over de inrichting van ons kantoor. De kast met al onze reisschatten. Of we thuis misten? Nee, dat denk ik niet. We misten het ‘gewone’, het huiselijke. Rust, reinheid en regelmaat (o, wat zal mem trots zijn als ze dit hoort). Het gevoel van ergens horen. “When you travel for one or two months everything is one big adventure”, zei een ouder koppel in de taxi afgelopen week. “But when you decide to travel for a long time, it becomes a lifestyle. It’s just the life your living.” Daarmee sloegen ze de spijker op de kop. Terwijl alles eerst één groot avontuur was, worden de dingen langzaam normaal. Dit is ons leven. Dit is hoe het is. Een leven waar heel veel mensen jaloers op zijn, o ja, dat realiseren we ons heus. En begrijp ons niet verkeerd, we zijn dankbaar. Potverdorie, wat zijn we dankbaar. We zouden niets anders willen, echt waar. Maar dat betekent niet dat het niet ook heel vermoeiend is. Het is zwaar. Fysiek en mentaal. 

Ontwaken met de Cotapaxi

 

En dus was er eigenlijk maar één ding waar we na vier maanden vooral behoefte aan hadden: met de beentjes omhoog. Maar we ontdekten dat we éérst Ecuador door moesten voordat we de hangmat in konden duiken. Eerst moesten we nog bergen beklimmen en watervallen bekijken, een wilde fietstocht door de jungle maken en galopperen over een eindeloze vlakte met goudkleurig gras en meanderende meren. Eerst moesten we nog de meest intense kou trotseren en de natste regenbui ooit overleven. Was dat het dan niet waard? Zullen die herinneringen met de tijd vervagen? Blijft er niets van Ecuador over in onze gedachten?

Slenteren door Otavalo

 

Nee, dat zou niet eerlijk zijn. Ecuador verdient meer warmte, meer eer, meer waardering. Want we mogen het hart dan gemist hebben, dat betekent niet dat we het bloed niet hebben zien stromen. Ik weet nog dat we op een ochtend wakker werden in een piepkleine boomhut. Een matras op de grond in een klein, houten vogelhuisje. Meer was het niet. Met slaperige ogen trok Niels de gordijnen open en plots doemde in de verte een enorme vulkaan op. De sneeuw, die oplichtte in de zon, leek langzaam naar beneden te druipen zoals de aardbeiensaus van een Mona-puddinkje (die missen we ook, zeiden we net nog tegen elkaar). Dit is waar we voor kwamen, voor de Cotapaxi: een van de hoogste, actieve vulkanen ter wereld. Op de voorgrond een uitgestrekt toendragebied met her en der een graspluim die zacht heen-en-weer wuifde; een groepje paarden dromde met de kont in de wind bijeen in de luwte van een dwergstruik. Een halfuur lagen we stil naast elkaar, starend naar het wonder voor ons. Totdat de krater steeds meer wolken leek uit te spuwen en de vulkaan weer verdween in de mist.

Reizen door de wolken

 

Schommelen tot het einde van de wereld

 

Of die keer dat we besloten de jungle eens vanuit een ander perspektyf te bekijken. We werden in een tuigje gehesen, aan een kabelbaan geklikt en gaan! Daar zoefden we, over enorme bomen en wilde watervallen. Op de kop, of zittend, of als superman kilometers door het groen. Veel te snel stonden we weer met beide benen op de grond. En die keer toen Niels zijn angst overwon en op de rug van een (“toch wel heel groot, hè”) paard klom. Twintig minuten later galoppeerde-ie al als een volleerd ruiter (althans, dat vond-ie vooral zelf) door de bergen van Baños. Met een enorme glimlach onder het helmpje dat op-en-neer stuiterde. Geloof het of niet, maar ik schat de kans groot dat er straks een kek legginkje en een paar cowboylaarzen in de kast liggen. Of die keer dat we recht op de evenaar stonden, zwetend van de zon en bibberend van de kou op hetzelfde moment. En toen we langs de eindeloze gekleurde kraampjes van Otavalo slenterden en Niels maar met moeite ’t geld in zijn broekzak kon houden: “dat is ook leuk hè, en dat en die en zullen we deze ook kopen?” Man o man, wie zegt dat vooral vrouwen shopaholics zijn? 

Ja, Ecuador is goed voor ons geweest. En misschien, dankzij deze blog, door dit verhaal, vindt ’t land zijn weg naar onze herinnering. We hebben het hart dan niet gehoord en zijn misschien niet in ons hart geraakt, het was oké. Het was goed. Maar hé, als jullie het niet heel erg vinden duik ik nu weer mijn hangmat in. Pal onder de Colombiaanse zon, met mijn boek en een drankje. Niets meer, niets minder. Muy tranquilo. 

Leave A Comment

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *