Over ‘t kronkelende goud van het oerwoud

“Auw! Help, help me!” Niels maait wild met z’n armen om zich heen. Heel even moet ik grinniken als ik ‘m zo, vanaf een afstandje, door het moeras zie ploeteren. Hij probeert te rennen, maar telkens blijven zijn laarzen hangen. Alsof ik naar Chaplin als The Tramp kijk. Maar wacht, we zijn in de jungle. De echte jungle. Dit is serieus. Potverdikkeme, het is bloedserieus. In de paar seconden die daarop volgen zie ik Niels al versuft op de rug van onze één meter zevenenzestig lange guide meegevoerd worden. Niels schuimbekkend in de kano over de Amazone. Niels bibberend in een jeep scheurend door het stof. Niels hallucinerend en zwetend in een ziekenhuisbed met zijn hand in de mijne. Mijn betraande gezicht, zijn laatste woorden, mijn gesnik, zijn laatste ademstoot… In paniek banjer ik – het moet een dolle bedoeling geleken hebben – naar hem toe. “Wat? Waar?!” roep ik verhit als ik ‘m na een helse blubbertocht die meer dan een kwartier leek te duren, bereik. Angst in zijn ogen, een vuurrood gezicht. “Hier en hier en hier óók nog”, jammert-ie, terwijl hij naar zijn mond wijst. “Je lip?” Ik snap het niet. Maar voordat ik door kan vragen, hoor ik een luid gezoem naast me. “Pas op!” Niels’ stem slaat over, terwijl hij een sprintje inzet. Ik volg ‘m, vluchtend voor mijn leven. Zo’n halve kilometer per uur. Struikelend over het moerasland, plunderend door het dras. In de schaduw van een boom komen we tot stilstand. “Het was een steekbeest. Een vet grote!” Niels houdt z’n wijsvinger en duim in de lucht. “Ik denk wel tien centimeter.” Zijn haar piekt woest alle kanten uit, zijn ogen staan wild. “Is het dik?” Eigenlijk wil ik zeggen dat het meevalt. Maar het ís dik. Alsof de laatste filler net gezet is. “Je bent om te zoenen”, grap ik. Niels lijkt liever een potje te janken. “What happened? Did you find something?” vraagt onze guide. “It was an insect”, stamelt Niels. “A very big one!” Onze guide onderdrukt een kleine glimlach: “Ah, I see.” Hij vist een natte, koele hoop modder uit het moeras en duwt het tegen Niels’ lip. “It was a wasp. Not dangerous.” Niels kijkt me beteuterd aan. Een snottebel onder zijn neus, donkere vegen op zijn gezicht, een kluit modder tegen zijn lip. 

“They only eat the small ones”, verzekerde onze guide

 

Via de witbesneeuwde bergtoppen van La Paz waren we naar het snikhete Rurrenabaque gevlogen. Onder ons kronkelde de Amazone door het landschap als een gouden slang. De enige slang die we zouden vinden in de jungle. Na een vlucht van een uur leek ons kleine chartervliegtuigje neer te donderen in het oerwoud. Hotsend over de landingsbaan met grind. Het stel voor ons sloeg een angstkreet; de man naast ons werd woest verstoord uit zijn dutje. Maar we waren er. De hitte sloeg in ons gezicht toen we uitstapten. Links en rechts, voor en achter ons weelderig groen. In een gammel gebouwtje dat de naam ‘vliegveld’ eigenlijk niet verdient, wachtten we op onze backpacks. Het avontuur kon beginnen. 

Een kaaiman op de loer

 

Dat moet de Israëlische Yossi Ghinsberg ook gedacht hebben toen-ie zevenendertig jaar geleden in de Boliviaanse jungle arriveerde. Samen met nog drie jonge knapen, Kevin Gale, Marcus Stamm en Karl Ruprechter trok hij door een groen gordijn dat meteen achter hen sloot. Dag en nacht smolten samen in de dichte begroeiing en daar, in het diepe duister, vlogen, kropen en slopen wezens die elk moment toe konden slaan. Aap stond dagelijks op het menu. Door onenigheid besloot het viertal na enige tijd uit elkaar te gaan. Gale en Ghinsberg de ene kant op, Stamm en Ruprechter de andere kant. De eerste twee probeerden op hun zelfgebouwde vlot de Beni-rivier te bedwingen. Tot ze plots terechtkwamen in een stroomversnelling en te pletter sloegen tegen een rotsblok. Gale werd langs de rivier gevonden door een Indianenstam, maar waar was Ghinsberg? 

Over de Amazone

 

Negentien dagen. Negentien dagen zwierf Ghinsberg alleen door de jungle. Hij werd bijna verslonden door een jaguar, dreigde te verdrinken tijdens een zware regenbui, werd bijna opgezogen door het drijfzand, jatte eieren uit de nesten van roofvogels om te overleven. Hij zou zelfs een boom met vuurmieren boven zijn hoofd leeggeschud hebben. Alleen maar om andere pijn te voelen dan de pijn in zijn lijf. Expeditie Robinson 2.0, zeg maar. Gale, die een zoekactie had ingezet, vond zijn uitgemergelde, doodvermoeide vriend uiteindelijk. De laatste rustplaats van Stamm en Ruprechter werd de jungle.

Familie capibara

 

“Zul je zien, vind ik straks ‘t dijbeen van een van die twee”, denk ik, terwijl ik een stok uit het modder pluk waarmee ik een plant op lift. Nee, weer niks. Al een uur lang zwerven we over het moeraslandschap. De zon brandt in mijn nek; mijn gevoelsthermometer geeft, tik ‘m beet, 63 graden aan. Misschien overdrijf ik. Misschien. Hoe dan ook, zweet druppelt van mijn haar in mijn nek. Ik hoor Niels puffen. Hij heeft zijn handen op zijn rug en tuurt naar de modder. Boven hem een blauwe lucht met her en der een schapenwolkje, achter hem oneindig groen. Even moet ik denken aan het verhaal dat mem ooit vertelde. Over die keer dat pake haar meenam de landerijen in. Hij met zijn blauwe stoffen jas, klak op zijn hoofd en handen op zijn rug. Mem in zijn kielzog. Het zal ergens in maart geweest zijn, met de kou nog in de grond, maar het voorjaar in de lucht. Oer-Hollandse wolkenluchten boven strakke kavels. Een zwanenkoppel in de sloot. Een buizerd op de loer. “Tink der no om, famke”, riep pake plots. “Sjoch út dyn eagen?” Naast mems’ laarzen, verstopt tussen het gras, lag een perfect nestje. Gelijk aan een pot goud voor pake, waarschijnlijk. Dit scheelt niet zoveel. Alleen zijn we niet op zoek naar kievitseieren, maar naar anaconda’s. We vinden niets. Niet eens een kleintje. Geen ratelslangetje of addertje. Alleen een wesp. Dat dan weer wel.

Voordat het gevaarlijke roofdier toesloeg

 

Met een dikke lip, een lege maag en onderbroeken die je uit kunt wringen van het zweet, stappen we in ons bootje. Zodra de motor start, danst er een verkoelend windje om ons heen. Daar gaan we, slingerend door het oerwoud, over de Amazone. Vanaf de oeverrand, badend in het zonlicht, loert een kaaiman naar ons. Een schildpad duikt boven en verdwijnt dan weer. De paradijsvogels lijken tijdens hun theekransje de laatste roddels uit te wisselen. Moeder en vader capibara besluiten een verfrissende duik te nemen met hun kids. “Look, a dolphin!” roept onze guide plots. Ik zie nog net zijn snuit, gevolgd door een vin. Daarna alleen nog rimpels in het water. “Flipper, flipper!” probeert onze guide, maar na tien minuten dobberen geven we het op. Tot we later, geheel onverwachts, getrakteerd worden op een klein showtje van twee roze rivierdolfijnen. “Ze zijn best lelijk hè”, zegt Niels. “Net aliens.” Vogels in de vreemdste kleuren, soorten en maten scheren over de Amazone. Apen bungelen in de bomen. Uit de wildernis links en rechts van ons klinken mysterieuze geluiden. Zou het een jaguar zijn? Wonderschoon, echt waar. 

Kleine koekiemonsters

 

Na een avondmaaltijd van onze chefkok slash Boliviaanse huismoeder, een douche in onze badkamer van anderhalve vierkante meter die we delen met zeven enorme padden en een grondige inspectie van onze tassen – de apen houden blijkbaar net zo van koekjes en chips als ik – stappen we weer in onze motorkano. De avond valt; het laatste streepje zonlicht verdwijnt in de jungle. Ineens is het nacht. Pikkedonker. “Flashlights ready!” roept onze guide, terwijl we wegvaren. Mijn ogen moeten even wennen aan de duisternis, maar plots zie ik het. Overal de glinstering van oogjes. In de bomen. In het water. Aan de kant. Een flits in de verte, gevolgd door zacht gerommel. Boven ons honderden vuurvliegjes die om en om aan en uit twinkelen. Het liefst vang ik ze om in een potje te doen. Als de motor van de boot uitgaat, is het stil. Doodstil. Alleen de apen in de bomen. Geritsel in de struiken. Onweer in de verte. Het stromende water. Man o man, wat is dit mooi. Wat is dit magisch. Onze guide start de motor en op de snelste stand scheuren we door de nacht. Water spat omhoog. Een plons in mijn gezicht, maar het maakt allemaal niets. Euforisch, dat is hoe ik me voel. “Wauw”, roep ik naar Niels, boven de ronkende motor uit. Mijn mond zit meteen vol met zo’n zevenentachtig vliegen. Het doet me niets. 

Knuffelbaar, toch?

 

En toch, na drie dagen varen, zweten, piranha’s vissen, apen spotten, met dolfijnen zwemmen, vogels bekijken en kaaimannen knuffelen (grapje, mem) is het genoeg. Het is tijd om afscheid te nemen van de pampas. Negentien dagen, pff…

3 Comments Over ‘t kronkelende goud van het oerwoud

  1. wikje november 30, 2018 at 10:02 pm

    super mooi. ik beleef het bijna mee!

    Reply
  2. Marten Oosterhof december 6, 2018 at 4:38 pm

    Heerlijk geschreven om zo mee te beleven. TOP!

    Reply
  3. wikje december 17, 2018 at 2:21 pm

    lieve Niels en Elise, wanneer komt het volgende verhaal Elise. ik wacht met smart. ik vind ze prachtig. of komt dat omdat ik jouw mem ben? leafs mem Wikje

    Reply

Leave A Comment

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *