We rijden over prairies, steeds op zoek naar avontuur

“Slak!” riep Niels. Ik keek ‘m glazig aan. “Ehm, geef me even. Zijn er wel dieren die beginnen met een -k?” Kat, krokodil, kanariepietje, kever. “Nee, ik weet het echt niet. Jij?” Niels zuchtte en wreef in z’n ogen. “Nee, ik kan het ook niet verzinnen.” Twee leeghoofden ergens in een piepklein houten hutje op een berg. Of eigenlijk: twee hoofden die bomvol zaten. Doodop zijn. Zo zwaar. Niet meer kunnen. Alsof we de voorgaande nachten doorgehaald hadden. Met een fles Nobel (als Niels het voor ‘t uitkiezen had). Of twee. Of vier. Slapen is het enige dat we konden. En het enige dat we niet konden. Midden in de nacht schrok ik wakker. “Rustig maar, er is niets aan de hand. Gewoon in door je neus, uit door je mond”, maan ik mezelf tot kalmte. Mijn neus en lippen tintelen, mijn hart raast. Ik probeer de golf van misselijkheid weg te slikken en grijp naar het flesje water op het nachtkastje. Mis. Laat dan ook maar. Naast me hoor ik Niels onrustig ademen. “Nou, lekker dan,” mompelde ik. “Daar zitten we dan, op nog geen drieduizend meter hoogte. Twee flutbackpackers op reis.” De volgende ochtend lieten we Tilcara noodgedwongen achter en reden we weer bergafwaarts door de wolken. Op zoek naar lucht. Naar zuurstof. Naar adem. 

Ruta 68 van Salta naar Cafayate

Vorige week begon onze roadtrip door Noord-Argentinië. Na enkele dagen in de prachtige koloniale stad Salta (zet ‘m even op je reislijstje), besloten we een auto te huren om het gebied ten zuiden en ten noorden van de stad te ontdekken. Eerst richting Cafayate, over Ruta 68. Een magische roadtrip, als we de foto’s mochten geloven. Dus hup, backpacks in de kofferbak, een zak medialunas op de achterbank, reggaeton uit de speakers, raampjes naar beneden en gáán.

Gewoon in door je neus, uit door je mond, maan ik mezelf tot kalmte

“Zou dit het dan zijn?” Niels tuurde aarzelend over het stuur. Links van ons wat grijzig gebergte – of vuilnishopen zoals Niels ze noemde – met her en der een verdwaalde geit. Rechts van ons, achter de berm vol afval, een nieuwbouwwijk met honderden dezelfde oranje bakstenen huisjes. Ietwat teleurgesteld hobbelden we verder, terwijl reggaeton plaats maakte voor zachte gitaarklanken, vervolgens een preek vanuit de kathedraal in Salta, daarna vrolijke folklore en uiteindelijk stilte toen al het bereik wegviel. En toen? Toen veranderde plots alles…

De Grand Canyon van Argentinië

Kaal en kil veranderde in warm, dieprood. Rotsen, grote gleuven, kale valleien met her en der een cactus waar een kudde geiten tussendoor scharrelde, het tuimelkruid dat voor ons uit rolde. Ik weet zeker dat er ergens een gaucho door de woestenij galoppeerde, met een cowboyhoed, leren laarzen en een poncho die opbolde in de wind, ingehaald door zijn eigen wolk van rood stof. Ja, het was magisch, die Quebrada de las Conchas, de Grand Canyon van Argentinië. Onbeschrijfelijk zelfs. En onmogelijk vast te leggen. We filmden, we fotografeerden, we probeerden het, maar geen enkele poging deed recht aan de werkelijkheid.

Ik weet zeker dat er ergens een gaucho met cowboyhoed door de woestenij galoppeerde

De volgende dag reden we door naar Cachi. Een wonderschoon bergdorp, recht uit een westernfilm. Maar het was vooral de weg ernaartoe die het ‘m deed. Zo’n zeven uur over een grindpad. Met de zon hoog aan de hemel en stof voor en achter ons. Te gek. Echt. Vooral in een vette 4×4 met stevige banden en een goede bumper. Die hadden wij dus niet. Onze Renault Logan doet het vooral goed onder 65-plussers die hun hand opsteken voor een degelijke auto zonder al teveel toeters en bellen. Soms was het dan ook best even knijpen (“Weet jij hoe je een lekke band moet wisselen?” “Nee, jij?” “Hmm, niet echt. Hebben we eigenlijk internet?” “Geen service”). Maar dit was ook het avontuur waar we zo naar uitgekeken hadden. De tegenliggers waren op twee handen te tellen (waaronder een ezel, enkele overstekende geiten en een groepje lama’s). Verder waren we alleen op de wereld. Alleen met de natuur. 

Dwars door de bergen

We tuften langs kleine dorpjes met stenen huisjes waar wat kippen voor de deur scharrelden, een hond in de zon lag te soezen en een ezel stond te dommelen. De wapperende was aan het lijntje tussen twee cactussen was het enige met kleur. Tussen de rotsen piepte het kruisje op de kerktoren. ‘Atencíon, escolar’, stond op de waarschuwingsborden voor de drie of vier auto’s die hier per dag langs hotsen. We passeerden enorme bergen waar het pad dwars doorheen kronkelde, langs indrukwekkende rotsformaties, kale vlaktes met niets, plots een groene weide omgeploegd door een trotse boer en zijn os, langs uitgedroogde rivieren, cactussen die zelfs toe leken aan een slokje water, geiten die door het stof woelden. Alles en iedereen hier leek verstopt onder een deken van zachtgrijze poeder. “Zouden we ergens de verkeerde afslag genomen hebben?” grinnikt Niels. “Hebben we het bordje naar la luna gemist?”

Alles en iedereen hier leek verstopt onder een deken van zachtgrijze poeder

Uiteindelijk kwamen we aan in onze filmset uit het Wilde Westen. Beide gezandstraald, moe, koud en warm én… ziek. Een voedselvergiftiging, buikgriep, het toilet kreeg het zwaar te verduren. En toch, onze reis ging voort. Dus hup, de volgende dag de backpacks weer achterin, twee pakken droge crackertjes op de achterbank, drie rollen wc-papier binnen handbereik en gáán. Zonder reggaeton. Bereik blijkt er niet te zijn in the wild, wild west.

Een eenzame soldaat

Langs de infanterie van Recta del Tin Tin met eindeloze rijen soldaten zo ver je kijken kon, bewapend met enorme naalden. En dwars door de wolken, over bergen die verdwenen in een diepe mist – als in een sprookjesboek – reden we naar het Noorden. Richting Cochinoca, Tumbaya, Humahuaca, Pocahontas (grapje, die niet) en andere dorpen met indianennamen en indianenkleuren en soms zelfs echte indianenstammen. We maakten een tussenstop in Purmamarca, aan de voet van Cerros de los Siete Colores, oftewel: de heuvel met zeven kleuren. Prachtig, echt. Ik geloof het meteen. Maar onze adem was al enigszins ontnomen door het hoogteverschil. Bovendien waren we al ondersteboven van de, niet zeven, maar wel honderden kleuren op de markt van Purmamarca. Na zoveel rood en grijs en stof en droog, kwamen we in een soort van hippiehemel terecht. Een sjaal, een trui, een muts – “Ah, als ik nou gewoon even prop?” Niels zuchtte ongeduldig. “Oké, je hebt gelijk. Ik heb het niet nodig” (en we gaan straks naar nog een dorpje met nog meer kleurtjes en nog meer truien en nog meer moois).

Langs dorpen met indianennamen en indianenkleuren en indianenstammen

Onze eindbestemming was Tilcara, waar we twee dagen zouden verblijven om de omgeving te ontdekken. Een fleurig dorp, ooit gesticht door de Indianen, ingenomen door de Inca’s en veroverd door de Spanjaarden. En dat alles voel je. Hoor je. Zie je. En proef je. Althans, dat laatste denk ik. Want veel meer dan crackers en en een appeltje kregen we niet binnen. Dus daar lagen we, in ons hutje in de bergen. De koude wind gierde langs de oude houten deur waarvan de kieren waren dichtgemaakt met oude kranten – puur vakmanschap, dat zag ik meteen. Ik zweefde een beetje; mijn armen en benen voelden zwaar. Hoe graag ik ook wilde blijven om indianen te ontmoeten, op een paard door het stof te galopperen en de veertien kleurige berg in een dorp verderop te beklimmen, we moesten terug. We waren te veel verzwakt en te moe om de hoogteziekte de baas te zijn. Maar god, wat was dit het waard. Dit was het zo, zo, zo waard. “Ja, ik weet het! Kakkerlak!”

Terug door de wolken

1 Comment We rijden over prairies, steeds op zoek naar avontuur

  1. mem Wikje oktober 1, 2018 at 5:29 pm

    hoi Elise en Niels. van dit verhaal heb ik genoten…!!!!!!!! ik beleef zelf de hoogte ziekte…………

    Reply

Leave A Comment

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *