Category Persoonlijk

Twee flutbackpackers op reis

“Tja, dat is de charme van backpacken”, hoor ik mezelf nog zeggen. Ha, wat een grap. Stoere praatjes vullen geen gaatjes. Noch backpacks. Dus daar zat ik, tussen een hoop broekjes en shirtjes en truien en sokken. ‘Es even kijken, kleding die geschikt is voor 5 en 35 graden. Makkie, toch? Niels keek toe vanaf een stoel die hij speciaal voor de gelegenheid had geïnstalleerd, en nam de regels nogmaals door: “Maximaal vijf t-shirts, twee korte broeken en één warme trui”, somde-ie op. Zijn wijsvinger bungelde streng in de lucht. Ik moest stiekem een beetje gniffelen, maar Niels gezicht bleef strak in de plooi. Eén grijze, twee witte en twee zwarte shirts legde ik apart. “Wat een vrolijke vakantiekleuren hè”, riep ik gekscherend. Niels bleef strak in zijn rol. Maar toen-ie even niet oplette, propte ik snel nog een shirt met bloemetjes en een kek luipaardjurkje onder de stapel. “Wat is dit?” riep Niels plots vinnig toen we bij de slipjesafdeling beland waren. “Ga je een modeshow lopen? Je komt er toch niet om mooi te zijn?” Boos slingerde ik het jurkje door de kamer. “Ik mag ook helemaal niks”, riep ik, waarna ik onder luid gekrijs op de grond ging liggen en driftig om me heen sloeg en schopte.  Continue reading

Het zit erop

“Pff, wat ben ik hier klaar mee”, verzucht Niels. De wekkerradio op het nachtkastje geeft 03.21 weer. Daar liggen we, tussen de dozen. Starend naar het plafond. De lamp zwiept langzaam heen-en-weer; de tandenborstels wippen ritmisch in het bekertje op-en-neer. De veertig vierkante meter boven ons lijkt tot minibouwbedrijf te zijn omgedoopt. Er wordt gezaagd, getimmerd, geboord en geschuurd. Afgewisseld met een gil van blijdschap – “Wow, die schroef zit perfect!” zo stel ik me voor – en hard gevloek – “Kut, spijker in m’n duim”. Wat er precies gezegd en gedaan wordt, weet ik niet. Daarvoor staat de achtergrondmuziek te luid. Maar ik heb zo mijn vermoedens. Een megagroot prinsessenbed, zo een die ik vroeger altijd wilde. Of een enorm doolhof speciaal voor cavia’s (Sara zou het gelukkigste knaagdier ter wereld zijn). Een thuisbioscoop inclusief popcornsysteem. Of een glijbaan, zodat onze buurman op z’n gemakje naar beneden kan roetsjen. En dan ook een lift, bedenk ik me zo. Zodat-ie nooit meer boodschappen omhoog hoeft te tillen. Hoewel, ik heb ‘m nog nooit boodschappen zien doen. Eet die jongen eigenlijk wel? Hij ziet er wel altijd wat pips uit. Ook niet zo gek, als je in het holst van de nacht je slag slaat. Letterlijk. Wacht, ik dwaal af. Continue reading

Een ritje in de achtbaan

“Ja, ik doe voorzichtig.” “Nee, ik stap niet zomaar in een vreemde auto”. “Jahaa, ik stuur een berichtje als ik aangekomen ben.” Voorzichtig ontworstelde ik mezelf uit mijn moeders’ omhelzing. “Nou, nu echt doei hoor!” Daar ging ik, heit en mem’s lytse famke naar de andere kant van de wereld. Toen ik voor de laatste keer omkeek, zag ik mijn vader verwoed in zijn ogen wrijven; mijn moeder snotterde in haar zakdoek. “‘Als dat maar goed komt’, was het enige dat we konden denken”, vertelden mijn ouders later. “Als ze maar weer thuiskomt.” En dat begreep ik ook. Ik was tenslotte niet gelukkig geweest voordat ik naar Vietnam vertrok. Sterker nog, ik was een grote brok verdriet geweest. Een berg angst. Een hoop radeloosheid. Eén grote chaos. Continue reading

Home is where the heart is

46 dagen. Nog 46 dagen, 1104 uren, 66240 minuten, 3974400 seconden tot we alles achterlaten en het avontuur begint. Nog één maand voordat we ons huis uit moeten. Nog drie dagen tot onze afscheidsbarbecue. Nog anderhalve maand voordat we naar Zuid-Amerika vertrekken. Zonder plan. Zonder doel. Zonder duidelijke eindbestemming. Nog even tot we gaan. God, wat gaat het snel. Zoals de tijd eerst als een oude stoomlocomotief voort schommelde, zo dendert-ie nu voorbij. En plots zijn daar de kriebels, het verlangen, de honger, de drang, lust, zucht, én… de onrust. Want wat laat je achter? Waar ga je heen? En waar keer je weer naar terug?

“Kom, we moeten er even uit”, zei Niels vorige week. Na een nacht met teveel drankjes en dansjes en een ochtend met teveel gesnurk en gelummel, stapten we op de fiets. Het was zo’n zomerdag waarvan we een aantal jaar geleden nog zeiden dat ze zeldzaam waren, met de zon hoog aan de hemel en op een enkel schapenwolkje na, niets dan blauw. Door de voortdurende droogte kleurden de eindeloze landerijen goud. Een zachte zomerbries draaide de wieken van een Amerikaanse molen rond en de zwanen in de verte deden een vergeefse regendans. “Och, kijk dat dan!” Tussen ’t gras stond een pasgeboren kalf te wiebelen. Moeder likte haar jongste schoon, waarna ze rustig door graasde – de placenta nog meeslepend over het gras – alsof het niets was, zo’n bevalling. In de verte de kerktoren van Grou waar het oude dorp als een legpuzzel omheen gebouwd was. Verstilde schoonheid in warme tinten als op een schilderij van Albert Cuyp.

Maar wat laat je achter? Waar ga je heen? En waar keer je weer naar terug?

Ja, misschien is het echt zo – misschien is Friesland echt ons thuis. En misschien overvalt ons over enige maanden wel dat ene gevoel dat ik vroeger had als ik na twee weken kamperen in Frankrijk onze straat weer inreed. Dat fijne, dat vertrouwde, die rust. En weet je, dan is het goed. Dan is het oké. Maar wie zegt dat er maar één thuis mogelijk is? Zou er niet zoiets bestaan als een thuis ‘hebben’ en een thuis ‘maken’? Misschien is dat juist de kunst van reizen. Sterker nog, misschien is dat zelfs het ultieme doel van onze tocht over de wereld: de plekken zoeken waar wij het meest gelukkig zijn.

Niels heeft gelijk: “Maak je niet zo druk over ‘erna’ of over ons ’thuis’. We zien het wel.’ Wie weet keren we niet terug naar het thuis dat we hebben, maar blijven we bij het thuis dat we maken. Bij het thuis waar wij het meest gelukkig zijn. Shit hé, die clichés zijn zó waar…